GEEFT HEM EER
Van Abraham wordt ons verteld dat hij “Gode eer gaf”.
(Romeinen 4: 20).
Hoe deed Abraham dat?
“Daarom is het alles uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons allen is, gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld – voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aan- zijn roept. En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, vol- gens hetgeen gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn. En zonder te ver auwen in het geloof heeft hij opgemerkt, dat zijn eigen lichaam verstorven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en dat Sa- ra’s moederschoot was gestorven; maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was, hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen. Daarom ook werd het hem gerekend tot gerechtigheid. Echter niet om zijnentwil alleen werd geschreven: het werd Hem toegerekend, maar ook om onzentwil, wie het zal worden toegerekend, ons, die ons geloof vestigen op Hem, die Jezus, onze Here, uit de doden opgewekt heeft, die is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.” Rom. 4: 16- 25.
De boodschap van de eerste engel is “vreest God en geeft Hem eer want de ure van zijn oordeel is gekomen.” Openbaring 14: 6, 7.
Abraham gaf God de eer. Hoe deed hij dat dan? In het bovenstaande citaat uit de Romeinenbrief wordt gezegd dat Abraham dat deed door de belofte te geloven dat hij samen met Sara een zoon zou krijgen. Het obstakel daarbij was dat Abraham geen kind meer verwekken kon en Sara de leeftijd om een kind ter wereld te brengen eenvoudig gepasseerd was. Sara’s moederschoot was gestorven. Het was over. Maar zie, Abraham en Sara over- legden dat God “het niet zijnde tot aanzijn riep”, en geloofden in Hem “die de doden levend maakte”. Dat in ogenschouw nemend twijfelden zij niet. Tegen alle ervaring in geloofden zij “tegen hoop op hoop”. Romeinen 4: 18.
God is de Schepper en Hij geeft le- ven en doet de doden opstaan. Als God dat kan, kan Hij mij dan door het oordeel brengen? Kan Hij niet alleen mijn zonden vergeven, maar ook mijn zonden uitdelgen, zodat het is alsof ik nooit gezondigd heb? Kan Hij die de wetten in ons ver- stand gelegd heeft, ze ook in ons hart schrijven, en wel zo dat alle motieven in overeenstemming zijn met Gods heilige wet? Alle gedachten, alle gevoelens, alle emoties, heel ons denken in overeenstemming met de wet. Geloven wij dat Hij dat doen kan en ook doen zal als mijn naam opkomt in het oor-deel? Geloven wij in Hem, Die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept?
Als dat zo is, dan luidt de boodschap “aanbid Hem die de hemel, de aarde, de zee en de waterbronnen gemaakt heeft”.
Openbaring 14: 6, 7.
Door het vieren van de Sabbat geven wij aan dat wij in die God geloven.
Kort samengevat:
De boodschap van de eerste engel is de aankondiging dat het uur van Gods oordeel is aangebroken. Het oordeel betekent het einde van de genadetijd. Nadat het geval behandeld is, blijft de naam in het boek en wordt een einde gemaakt aan de zonde in het leven en het hart van de aanbidder. Of de naam wordt verworpen en de ziel is over- geleverd aan de executie van het vonnis.
Het oordeel voltooit dus het werk der genade. Kan God doen wat Hij beloofd heeft? Kan Hij de wet en ons innerlijke leven volkomen met elkaar in harmonie brengen? Kan Hij onze zonden zo weg doen dat het is alsof wij nooit gezondigd hebben? Als wij dat geloven geven wij Hem eer. Dan luidt de oproep “Aanbid Hem die alles geschapen heeft, vier de Sabbat!”