De heilige schrift, het oude en nieuwe testament, is het geschreven woord van God, door goddelijke inspiratie overgeleverd aan ‘heilige mensen Gods’, die in hun spreken en schrijven gedreven werden door de heilige Geest.
In dit woord heeft God de mens de nodige kennis tot heil aangereikt. De heilige schrift is de onfeilbare openbaring van zijn wil. Deze is de norm voor gedrag en geloofsbeleving, de gezaghebbende openbaringsbron van de geloofsleer en betrouwbare verslag van Gods daden in de geschiedenis.
“Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken.”
2 Petrus 1:20-21
“Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.”
2 Timoteüs 3:16,17
“Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.”
Psalmen 119:105
“Alle woord Gods is gelouterd; hun die bij Hem schuilen, is Hij ten schild. Doe niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt.”
Spreuken 30:5-6
“Tot de wet en tot de getuigenis! zo zij niet spreken naar dit woord, komt dat doordat Ik hen niet heb gestuurd, want er is geen licht of waarheid in hun binnenste.”
Jesaja 8:20
“Heilig ze in Uw waarheid; Uw woord is de waarheid.”
Johannes 17:17
“En hierom danken ook wij God onophoudelijk, dat gij, toen gij het gepredikte woord Gods van ons hebt ontvangen, het hebt aangenomen niet als een woord van mensen, maar, wat het inderdaad is, als een woord van God, dat ook werkzaam is in u, die gelooft.”
1 Tessalonicenzen 2:13
“Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten.”
Hebreeën 4:12